In mei 2021 verscheen bij Uitgeverij Van Oorschot Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh van Lieneke Frerichs. Van Nescio verschenen in 1918 de verhalen De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje in boekvorm. In deze prachtige biografie over deze gecompliceerde man, auteur van maar een klein oeuvre, ook aandacht voor Frederik van Eeden.
Grönloh, 22 jaar jonger dan Van Eeden, was duidelijk een bewonderaar. Enkele passages waarin een rol is weggelegd voor Van Eeden lichten we uit de biografie, maar lees vooral zelf dit levensverhaal. In ieder geval is bij hele generaties scholieren de eerste zin van het verhaal De uitvreter bekend: ‘Behalve den man die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.’ Frederik van Eeden deed deze uitspraak min of meer in ‘Een onzedelijk boek’, zijn artikel over Een liefde van Lodewijk van Deyssel: ‘Als den dag van gisteren heugt het mij hoe ik de Sarphatistraat de mooiste straat van Amsterdam vond.’ En zo leeft Van Eeden voort in het werk van Nescio!
In een bewaard gebleven onvoltooide brief met de aanhef ‘Meisje’, gedateerd 25 mei 1901, schrijft Grönloh: ‘Toen ik nu bijna door de vijfde klas H.B.S. was, in April 1899, kwam de geweldige omkeering. Twee kleine boekjes van Frederik van Eeden brachten die aan den gang. Ofschoon je zelfs nog nooit van den man gehoord hebt zou ik je toch aanraden ze eens te zien en te lezen te krijgen. “Waarvan leven wij” en “Waarvoor werkt gij” heten ze.’ (Frerichs, p. 54).
In Waarvan leven wij?, een lezing door Frederik van Eeden in december 1898 gehouden te Rotterdam, doet Van Eeden een oproep aan de leden van de bezittende klasse om hun leven drastisch te veranderen. De lezing Waarvoor werkt gij? spreekt Van Eeden uit op 14 maart 1899 in Amsterdam voor een gehoor van arbeiders. Hij spoort ze aan om niet meer voor de kapitalisten te werken. Beide lezingen verschijnen als brochure in 1899.
Niet veel later solliciteert Grönloh schriftelijk naar een plek op Walden. ‘Van Eeden liet hem op 11 april 1900 per briefkaart weten dat hij weinig kans maakte, “want ik heb hier juist arbeidskrachtige menschen noodig met een gezond zenuwleven, die goed weten wat zij willen.”’ (Frerichs, p. 55).
Grönloh raakt op de zangvereniging bevriend met buurtgenoot Johan Hendrik (Jan) de Wilde. Deze De Wilde staat in correspondentie met Frederik van Eeden. De Wilde krijgt een convocatie toegezonden voor waarschijnlijk een vergadering op 12 mei 1900; een poging de diverse voorstanders van landkolonisatie te organiseren. Maar hij laat Van Eeden weten dat hij met vrienden aan het sparen is voor een stukje land. In juni 1900 leest Grönloh Recht of macht van Van Eeden (Frerichs, p. 87).
Grönloh bezat twee prentbriefkaarten met een afbeelding van Tolstoj; punaisegaatjes laten zien dat ze als wandversiering hebben gediend. Hij had trouwens ook een dergelijk portret van Van Eeden (Frerichs, p. 118-119).
Voor haar negentiende verjaardag kreeg Agaat van haar kersverse verloofde De kleine Johannes van Frederik van Eeden, ze vond het prachtig. Hij had haar daarna diens roman Van de koele meeren aangeraden, maar ze vond ‘Hedwig zoo onzinnig overdreven dat ik soms ’t boek zoo weg wilde leggen, maar ik wil ’t eind weten en daarom lees ik ’t uit. Nu moet je niet kwaad worden engel, ik kan ’t heus niet helpen. Zaterdag zullen wij er wel eens over spreken.’ Aldus Agathe in een brief van 19 maart 1902. Agathe was blij dat Frits [Grönloh] en zij zo heel anders waren dan Hedwig en Gerard. ‘Verbeeld je die vonden ’t naar als zij alleen waren en wij genieten dubbel als wij alleen zijn.’ Met Van Eedens Johannes Viator kon ze helemaal niet uit de voeten: ‘Johannes Viator begrijp ik niet maar jij zult het mij wel zeggen en leeren begrijpen hè lieveling.’ Frits vroeg Johannes Viator van Agathe als verjaardagsgeschenk toen hij twintig werd (Frerichs, p. 122-124).
Omdat ‘Tames’, het kolonieproject dat Grönloh met enkele zielsverwanten tracht op te zetten, niet goed van de grond komt, solliciteert hij omstreeks 1903/1904 opnieuw naar een baantje op Walden (Frerichs, p. 155).
Agathe bezoekt samen met haar vriendin Ali Westdorp de première Don Torribio waarbij ook Frederik van Eeden aanwezig is. Ze geeft, in een brief van 16 september 1903, een prachtig beeld van Van Eeden: ‘Na afloop van ’t stuk moest v. Eeden komen. Hij durfde eerst niet en stak enkel zijn hoofd door de coulisen, de tweede keer kwam hij wat verder. Toen nam Don Torribio hem bij de hand en samen kwamen ze toen voor ’t voetlicht. v.E. had een paar palmtakken met bloemen bij elkaar gehouden in zijn hand. Ali en ik hebben zoo geklapt dat onze handen nog pijn doen. Ik heb hoera geroepen niet zoo’n beetje. V.E. lachte zoo gelukkig. Hij had een gewoon grijs pak aan dat vreeselijk komiek stond omdat je zoo gewend ben aan zwarte pandjespakken.’ (Frerichs, p. 163).
Grönloh kwam vanwege zijn bemoeienissen met de Vereeniging voor Gemeenschappelijk Grondbezit nog wel eens op Walden en vertelde hierover diverse anekdotes. Zoals het verhaal, dat tijdens een rondleiding in de moestuin quasi-eerbiedig op een uitwerpsel werd gewezen: ‘(…) en dit is de drol van Emons.’ Frederik Emons was enige tijd de secretaris van Van Eeden (Frerichs, p. 180).
Nol Gregoor, die veel achtergrondonderzoek deed naar de bronnen van o.a. de Anton Wachter-cyclus van Simon Vestdijk (Simon Vestdijk en Lahringen, De biografische achtergronden van de Anton Wachter-romans, Amsterdam 1958) en een dubieuze rol speelde als het ging om het ‘verkrijgen’ van documenten en handschriften, bezoekt eind 1959 enkele keren Grönloh en zijn vrouw. Grönloh kon zich, vermoedelijk getroffen door meerdere CVA’s nog maar moeizaam voortbewegen en zijn spraak was ernstig aangetast. Gregoor biedt aan met het oog op het Letterkundig Museum papieren van Grönloh voor te sorteren. Na enig aandringen pakt de vrouw van Grönloh, terwijl haar man slaapt, de inhoud van een la over in pakpapier en geeft het pakket aan Gregoor mee… Frerichs: ‘Twintig jaar later heeft Gregoor nogmaals over dit bezoek, en de twee visites daarna, geschreven. De schrijver had niet veel gezegd, maar gevraagd naar de bezigheden van Van Eeden op Walden had hij geantwoord: “Hij wond de klok op” – als hij iets zei was dat vol effectbejag, aldus Gregoor.’ (Frerichs, p. 529; bron: Nol Gregoor, ‘Wie zag het eerst de lade van Nescio’, in: Over Nescio, 1979, p. 299-303).
Roel Jonker