Vrouw op de literaire markt

Else Otten, propagandiste van Nederlandse literatuur in Duitsland

Else Otten, gefotografeerd door de Berlijnse fotografe Siri Fischer-Schnéevoigt.

In 2021 ontving het Allard Pierson een kleine verzameling documenten van en over de vertaalster Else Otten. Weinigen zullen haar naam nog kennen, zoals ook veel van de door haar vertaalde schrijvers in vergetel­heid zijn geraakt. Toch is zij van grote betekenis geweest voor de ver­sprei­ding van Nederlandse literatuur in Duitstalige landen. Ook om haar onafhankelijke levensstijl verdient ze het gememoreerd te worden.

Volledig miskend is Else Otten ove­rigens ook weer niet. Weliswaar is er nergens in Nederland een Else Ottenstraat te vinden, maar een Else Ottenprijs bestaat wel. Sinds 1999 wordt die tweejaarlijks toegekend aan de beste Duitse vertaling van een oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk. Ook heeft Otten zich een plaats verworven in het Digitaal vrouwenlexicon van Nederland.

‘Een mondaine societyfiguur’

Elisabeth Otten, zoals Else voluit heette, werd op 27 oktober 1873 geboren in Amsterdam als dochter van een Nederlandse arts en diens derde echt­geno­te, die uit Duitsland kwam. Else zal tweetalig zijn grootgebracht. Het gezin waartoe zij behoorde, woonde vanaf haar negende in verschillende plaatsen in Zwitserland en Duitsland, om uiteindelijk neer te strijken in Berlijn. In 1895 publiceerde Otten haar eerste vertaling. Van literair vertalen maakte ze haar beroep, waarbij zij primair koos voor vertaling van Nederlandse auteurs naar het Duits.

Else Otten, hier in conventionele kledij. Prentbriefkaart voor promotiedoeleinden. Fotograaf onbekend.
Else Otten ging proactief te werk, door op eigen initiatief een roman of novelle te vertalen en pas daarna de vertaling aan te bieden aan een tijdschrift of uitgever. Het kwam voor dat haar vertalingen jarenlang op de plank bleven liggen, maar toch was haar aanpak succesvol. Om de produc­tie te verhogen nam zij secretaresses in dienst aan wie zij al lezend en simultaan vertalend de Duitse tekst dicteerde. Haar medewerksters noteerden de tekst in steno en typten die naderhand uit. De vertaling werd pas bijgeschaafd nadat er een uitgever voor gevonden was.

Vanaf ongeveer 1910 had Else Otten in Berlijn een eigen kantoor met werk­nemers. Daarnaast trad zij op als zangeres. Gezien haar inspanningen om het werk van ‘haar’ auteurs te promoten, mag ze gelden als literair agente avant la lettre. Dit zelfstandig ondernemerschap maakte haar financieel onafhankelijk, al bleef het genereren van voldoende inkomsten een permanent en moeizaam gevecht. In een tijd waarin vrouwen hun hand moesten ophouden bij hun vader of echtgenoot, liep Otten uit de pas. Ook in haar partnerkeuze maakte Else zich niet afhankelijk van een man. Sinds 1911 had zij een relatie met de Duitse zangeres en schrijfster Helene Siegfried-Aichele (1867–1966).

Else was ‘een mondaine societyfiguur’, aldus Lisa Kuitert in het Digitaal vrouwenlexicon van Nederland. Ze nam in Berlijn met graagte deel aan het uitgaansleven, frequenteerde het befaamde Romanisches Café en gaf feesten voor de lokale jetset. Gekleed in mannenkostuums was zijzelf een opvallende verschijning. Een journalist die haar in 1909 interviewde voor het Algemeen Handelsblad maakte gewag van ‘sportblouses met boord, das en manchetten’. Enkele bewaard gebleven foto’s bevestigen zijn waarneming.

‘Onvermoeid maar roekeloos’

Uitgaansleven of niet, de productie van Else Otten was groot. Rond 1911 had ze zo’n vijftig romans, twintig toneelstukken en anderhalf duizend artikelen voor kranten en tijdschriften vertaald en uitgegeven gekregen. Van de ettelijke door haar vertaalde auteurs zijn velen nu vergeten. Wie kent – laat staan leest – nog M.G.L. van Loghem, W.G. van Nouhuys of J.A. Simons-Mees? Anders ligt dat wellicht voor Herman Heijermans, en zeker voor Louis Couperus. Van hem vertaalde Otten het meest: een lange rij romans en novelles, beginnend met Majestät (1895) en eindigend met Heliogabal (1928), oorspronkelijk verschenen als De berg van licht.

Die Nachtbraut, Roman von Frederik van Eeden, Deutsch von Else Otten, Berlin, Concordia Verlags-Anstalt, 1909. Bandontwerp van Oskar Theuer.
Een goede tweede is Frederik van Eeden. Van hem vertaalde Else uiteraard De kleine Johannes, de sprookjesroman waarmee hij naam gemaakt had. Later kwamen de romans Van de koele meren des doods en De nachtbruid en de toneelstukken IJsbrand en Lioba aan de beurt. Naast literair werk vertaalde Otten bovendien enkele pamfletten die Van Eeden – zelfbe­noemd wereldverbeteraar – geschreven had. Hun titels (bijvoor­beeld Die freudige Welt. Betrachtungen über den Menschen und die Gesamtheit Aller) klinken in het Duits nog net iets dikker dan in het Nederlands.

Uit zijn dagboeken weten we dat Van Eeden en Otten elkaar af en toe ontmoetten in Bussum, Berlijn of elders. Tijdens die samenkomsten en in brieven maakten ze plannen voor nieuwe uitgaven en vertalingen. In 1905 schrijft Van Eeden dat Else hem ‘zeer lief’ geworden is. Later heeft hij nog steeds waardering voor haar inzet, maar vindt hij haar ook verkwistend: ‘Else is onvermoeid in haar propaganda, en doet verbazend veel voor de zaak, maar soms is ze ook roekeloos, vooral met geld dat ze op noodelooze manier wegsmijt.’ Daar komt natuurlijk wrijving van. In 1910 heet het dat Else hem financieel ‘beet tracht te nemen’ omdat ze schulden zou hebben, veroorzaakt door haar ‘weelderige gewoonten’. En dan is algauw de boot aan: ‘Vanmiddag een paar zeer onaangename brieven. Else die mij door haar advocaat laat beleedigen – want zulke zakenbrieven, op zulk een toon, zijn voor mij hevige beleedigingen.’

Juist vanwege haar (soms moeizame) samenwerking met Frederik van Eeden is het verworven archiefje over Else Otten van betekenis voor het Allard Pierson, dat al sinds jaar en dag Van Eedens literaire nalatenschap beheert. Otten duikt daarin her en der op, echter zonder dat heel duidelijk wordt dat de internationale invloed die Van Eeden ontegenzeggelijk heeft gehad vast heel wat kleiner was geweest als zij hem niet in Duitsland had geplugd. De aanwinst geeft Else Otten nu een eigen stem naast die van Frederik van Eeden.

‘Eine arge, arge Situation’

In 1930 ging Else Otten naar Parijs om daar in opdracht van een Duitse industrieel toonaangevende figuren uit de wereld van kunst en cultuur te interviewen. Zij werd vergezeld door een Weense architectuurstudente, Leopoldine Schrom (1900–1984). Poldi, zoals zij genoemd werd, fungeerde als Elses secretaresse: ze typte de interviews uit en verzorgde de uitgaande correspondentie. Ongetwijfeld dicteerde Else in beide gevallen de tekst, zoals zij dat immers gewend was. Deze werkwijze was nu echter ook noodzakelijk omdat Else leed aan een slepende ziekte, die haar uitputte en veel pijn bezorgde.

Brief van Else Otten aan de schrijver André Doderet, 4 december 1930. Waarschijnlijk heeft Else deze kladversie gedicteerd aan Poldi en vervolgens zelf correcties in handschrift toegevoegd. ‘Beste meneer Doderet, op de dag dat u zo vriendelijk was mij uw manuscript te sturen, ben ik zwaar ziek geworden. Om die reden heb ik u nog niet kunnen schrijven. Mijn excuses daarvoor, maar wat kan men doen tegenover overmacht?’.
Het archiefje waar het Allard Pierson zich nu over ontfermd heeft, werd aangelegd door Poldi. De stukken stammen merendeels uit de maanden waarin Else en Poldi in Parijs verbleven. Hoofd­bestanddelen zijn aantekeningen, deels in steno, en uitwerkingen van de interviews en doorslagen van uitgaande brieven. Onder de geïnter­viewden bevinden zich veel beeldend kunstenaars, vaak afkomstig van buiten Frankrijk, die voor kortere of langere tijd domicilie houden in Parijs. De bekendste zijn wel Alexander Calder en Tsuguharu Foujita. Maar Otten gaat ook langs bij de vrouwen­rechten­activiste en politica Suzanne Crémieux en schrijvende celebrities als Marie de Rohan-Chabot, beter bekend als princesse Lucien Murat, en Majuska Török de Szendrő alias Djavidan Hanem, echtgenote van de laatste onderkoning van Egypte. Haar verslagen van de ontmoetingen hebben een toonzetting waarvoor een Ivo Niehe zich niet zou hoeven schamen.

Heel anders van toon en inhoud zijn de brieven die Otten verstuurt. Deze geven een indringend beeld van de invaliditeit waarmee zij te kampen heeft als gevolg van tuberculose aan de ruggengraat in een vergevorderd stadium. Doordat pas laat een correcte diagnose wordt gesteld, staat haar een zware, uiterst onaangename behandeling te wachten, die ze in Düsseldorf wil laten uitvoeren. Ze neemt enkele intimi hierover in vertrouwen in brieven waarin boosheid, angst en wanhoop elkaar afwisselen. Tegelijkertijd zijn er nog allerlei zaken te regelen, is er geldnood en zijn er relatieperikelen. Tot enkele dagen voor haar dood blijft Else corresponderen. ‘Ich liege hier in einer argen, argen Situation’, schrijft zij op 7 januari 1931 vanuit het Evangelisches Krankenhaus in Düsseldorf. Daar overlijdt zij, 57 jaar oud, op 22 januari 1931.

Na de dood van Else Otten ging Leopoldine Schrom terug naar Wenen, waar ze medewerkster werd van het befaamde architectenbureau Singer & Dicker. Vanaf 1934 zette zij dat bedrijf zelfstandig voort, waarmee ze in zekere zin het voorbeeld van Else volgde. Het door haar aangelegde archiefje werd aan het Allard Pierson geschonken door Poldi’s tantezegger Georg Schrom dankzij vriendelijke bemiddeling van Pieternel Vlasblom-Dorgelo.

Klaas van der Hoek
Eerder gepubliceerd in Allard Pierson Magazine, nr. 128 (najaar 2023).

Literatuur

  • Jaap Grave, ‘Else Otten: vertaler in een “fieberhaft hastenden Zeit”’, Jaarboek Letterkundig Museum 6, Den Haag 1997, p. 1–21
  • Jaap Grave, Zulk vertalen is een werk van liefde. Bemiddelaars van Nederlandstalige literatuur in Duitsland 1890–1914, Nijmegen 2001
  • Lisa Kuitert, ‘Otten, Elisabeth’, in: Digitaal vrouwenlexicon van Nederland

Loading

Van Eedens veldkijker en zakhorloge

De collectie van het Frederik van Eeden-Genootschap bestaat voor het grootste gedeelte uit ‘plat materiaal’: papieren documenten. Toch telt de collectie ook verschillende objecten, waaronder penningen, insignes, schilderijen en Van Eedens rozenkrans. Aan deze realia werden de afgelopen jaren twee gebruiksvoorwerpen toegevoegd. Op zichzelf genomen zijn het geen opmerkelijke dingen: je komt vergelijkbare exemplaren tegen op bijvoorbeeld Marktplaats en Catawiki. Maar deze beide voorwerpen zijn toch maar mooi wél van Frederik van Eeden geweest. Ze maken hem bij wijze van spreken tastbaarder.

Uit zijn dagboeken weten we dat Frederik van jongs af aan graag de natuur in ging, waar hij tot rust kwam, inspiratie opdeed voor zijn gedichten, tekende en vogels spotte. Zo schreef hij op 24 april 1897 over een wandeling met de natuurbeschermers E. Heimans en Jac. P. Thijsse: ‘Ik had mij er op verheugd en het was ook net zoo prettig. Het rustgevende van die gezonde, kinderlijke belangstelling, en dat oude jeugdgevoel, van toen ik wandelde en alleen om bloemen en vogels dacht. Wij dwaalden door de limietbosschen, langs zee, Valkeveen en Flevo, we zagen de boomklever en hoorden den winterkoning zingen.’

Om vogels te spotten is een veldkijker handig, en Frederik heeft er minstens één gehad: een exemplaar gemaakt door de firma Carl Zeiss in Jena van het type Turolem 4×, dat geproduceerd werd tussen 1913 en 1926. De veldkijker is voorzien van een leren draagriempje en wordt bewaard in een eveneens leren behuizing, die duidelijke gebruikssporen draagt. Het voorwerp werd in 2020 geschonken door mevrouw Olga van Eeden-Wijtmans, weduwe van Peter van Eeden (1934–2009), een kleinzoon van Frederik.

Bij het tweede voorwerp gaat het om een zakhorloge van Frederik. Het is een eenvoudig exemplaar van het merk Eterna, deels van zilver met merkjes en met de tekst ‘GRAND PRIX BRUXELLES 1910’, duidend op een prijs die de fabri­kant met dit type horloge had behaald. Het horloge is dus niet van vóór 1910. Het werd in 2018 geschonken door de heer Gerrit Jan de Roode, weduwnaar van Elsemarie de Roode-van Eeden (1936–2017), een kleindochter van Frederik en zus van eerdergenoemde Peter. De schenker had het gekregen van zijn schoonvader, Evert van Eeden (1910–1995).

Klaas van der Hoek

Loading