In 2022 verscheen van Jan J.B. Kuipers: Dwepers en dromers. Tegenculturen in Nederland 1890–1940 (Walburg Pers, Zutphen). Frederik van Eeden kon daarin natuurlijk niet ontbreken.
De Nederlandse samenleving veranderde razendsnel aan het eind van de negentiende eeuw. Oude, vertrouwde waarden wankelden door een stroom aan nieuwe ideeën en levensstijlen. Alles moest anders: de inrichting van de maatschappij, de omgang met het lichaam en ook religie en spiritualiteit. Anarchisten, vegetariërs, theosofen, spiritisten, utopische kolonisten, feministen, strijders voor homorechten: de verschillende stemmen van linkse activisten tot ultrarechtse ‘trekvogels’ en reactionaire cultuurcritici vormden een verwarrend koor.
Schrijvers en kunstenaars speelden in al deze bewegingen een grote rol: bijvoorbeeld de alomtegenwoordige Frederik van Eeden met zijn kolonie Walden in Bussum. Of de kolonie van de Internationale Broederschap in Blaricum, met wijsgeer-spiritualist-vegetarisch propagandist Felix Ortt. De communistische dichters Herman Gorter en Henriette Roland Holst, Maurits Wagenvoort met zijn roman De droomers (1900) over het anarchisme van de daad. Ook een Mussolini-bewonderaar als Jan Toorop, de fascistische sympathieën van Hendrik Marsman en Nederlands wonderlijkste fascist Erich Wichmann met zijn bentgenoten passeren de revue.
Kuipers schrijft met vlotte pen over de ‘dwepers en dromers’ uit deze periode. Natuurlijk krijgt Frederik van Eeden veel aandacht, vooral in verband met de kolonie Walden, een van de ‘utopische kolonies’ uit die tijd. Dat Kuipers niet veel op heeft met de ideeënrijke Van Eeden zal hieronder blijken. Hij wijst erop dat het plan voor coöperatieve rijkshoeven dat Van Eeden al in 1897 in De Gids lanceerde gezien moet worden als voorloper van Walden. Vervolgens schetst hij de start en de opkomst van de kolonie, met de bakkerij als grootste succes. Maar Van Eeden heeft ‘een ongeneeslijke neiging tot verkondiging’, wat botst met zijn ‘gedoe met vrouwen’. Deze ‘manoeuvres’ overschaduwen Van Eedens kwaliteiten als moraalridder. In 1906 verlaten de bakkers de kolonie wat het faillissement van Walden in 1907 inleidt.
In het commentaar dat Kuipers geeft op de vele ideeën die Frederik van Eeden ontwikkelde en de pogingen die ideeën in daden om te zetten, blijkt nadrukkelijk hoe Kuipers hem ziet. Hieronder nog enkele voorbeelden uit Dwepers en dromers.
Zo was er voor het opkomend vegetarisme (de kolonie in Blaricum!) weinig begrip, ‘behalve bij sommigen die toch al notoir eigenzinnig en maatschappijkritisch waren. Van Eeden en Domela Nieuwenhuis waren allebei vegetariër natuurlijk (…)’ (p. 57). Kuipers schenkt aandacht aan de criticasters van jonge bewegingen als spiritisme en theosofie, zoals, in het begin van de twintigste eeuw, de filosoof G.J.P.J. Bolland. En meldt dan: ‘Frederik van Eeden was – uiteraard – genuanceerder, zowel over de theosofie als over haar stichter Blavatsky.’ (p. 83). En, over de ideeën van Blavatsky: ‘De aanvallen op deze fantastische hocus pocus waren vanzelfsprekend niet van de lucht.’ (p. 85).
Als Van Eeden een correspondentie begint met Erich Gutkind en de Forte Kreis-beweging een aanvang neemt: ‘Hoog bleef de rots van Van Eedens ego en daadkracht vooralsnog uittorenen boven de vaak zware branding van zijn twijfels, zelfkritiek, depressies en teleurstellingen.’ (p. 95). Om na het mislukken van de beweging af te sluiten met: ’Maar alles spatte als een zeepbel uiteen door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914.’ (p. 96).
Na de bespreking van de vele seances die Van Eeden en Truida Everts volgden bij eerst Emilia Welters-de Guasco en later Annie Bosch is de conclusie van Kuipers: ‘Van Eeden keek duidelijk neer op de kinderlijkheid en vulgariteit van zijn contactpersonen met het geestenrijk, maar tegelijk bleek zijn kritische zin bij deze spirituele avonturen grotendeels verdwenen.’ (p. 98).
Over ‘het Godshuis in de Lichtstad’ (1920/1921): ‘Het was het laatste grote project van de Bussumse goeroe en in zekere zin zijn laatste fata morgana.’ (p. 137). En over een opmerking die Frederik van Eeden op 6 januari 1919 in zijn dagboek maakt over een voordracht die hij gaat houden over de Lichtstad: ‘Hetzelfde mengsel van hoogmoed en diepe twijfel dat we kennen van zijn eerdere exploraties én dezelfde foute inschatting over de realiseerbaarheid.’ (p. 137).
Voor de Van Eeden-liefhebber is het lezen van dit boek geen onverdeeld genoegen…
Roel Jonker
![]()